5 Mijn ziel verkeert te midden van leeuwen,
ik lig tussen mensen die verzengen als vuur,
mensenkinderen van wie de tanden speren en pijlen zijn,
en hun tong een scherp zwaard.
6 Verhef U boven de hemel, o God;
Uw eer zij over de hele aarde. (Psalm 57:5-6)
Jezus leerde ons hetzelfde te bidden, laat Uw koninkrijk komen, Uw wil geschiedde. Maar nu is er een context bij, de context van David die te midden van leeuwen zit. Hij heeft het benauwd wordt door mensen in de hoek gedrukt. En in de positie zingt hij vers 6.
Veel van onze gebeden zijn op onszelf gericht, of op iemand anders. We bidden dan dat we genezen worden, dat we gezegend worden, dat onze kerk weer mag groeien en ga zo maar door. Maar het gebed dat Jezus ons leerde en dat David hier uitspreekt heeft een andere basishouding.
Bij Jezus en bij David gaat het dan in de eerste plaats niet om wie wij zijn en wat er voor ons moet gebeuren, maar dat God de plek heeft die Hij hoort te hebben. David weet dat als God de eer heeft over heel de aarde, als Hij verheven is boven de hemel het vanzelf goed komt.
Daarom moet ons eerste gebed zijn dat Zijn koninkrijk komt, dat Zijn wil geschiedde. Dan komt het vanzelf goed. En als we dat leren begrijpen zullen we veel eerder gaan bidden met de Heilige Geest: kom Heere Jezus kom haastig. Want dat is uiteindelijk het echte gebed dat wij horen te bidden. Dat het koninkrijk van God over heel de aarde door Jezus wordt gebracht.