1 Een onderwijzing van David.
Welzalig is hij van wie de overtreding vergeven,
van wie de zonde bedekt is.
2 Welzalig de mens wie de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent,
en in wiens geest geen bedrog is. (Psalm 32:1-2)
Het mooie aan deze verzen is dat er hier een combinatie is van mensen die vergeven zijn en in wiens geest geen bedrog is. We worden namelijk huiverig bij de gedachte dat er mensen zijn die zichzelf puur noemen. David doet dat wel vaker, maar wij staan daar zo ver vanaf dat wij onszelf alleen zondaars durven te noemen. En daar blijven wij maar mee doorgaan om zo maar niet in de verlegenheid gebracht te worden op het moment dat we struikelen.
Ben jij een baby? Waarschijnlijk niet als je dit kunt lezen, we zijn het wel geweest, maar op dit moment zijn we het echt niet meer. We drinken geen moedermelk meer, we dragen geen luier meer en ga zo maar door. En toch blijven wij onszelf identificeren met degene die we waren voor het kruis, alsof wij niet vergeven zijn, alsof God niet in ons leven is gekomen om ons te verlossen van de zonden.
Maar vers 2 is toch echt de positie die wij hebben als wij onszelf bekeren. We keren ons weg van het kwaad en laten het bloed van Jezus ons reinigen. Niet alleen van de gevolgen van de zonden maar ook de bron van de zonden. En dat is precies waar vers 2 het over heeft. De reiniging van de geest van ons leven. Het werk van Jezus is niet slechts het afwassen van zonden, Hij wil juist dat er geen bedrog meer is in onze geest.
En dat is de heerlijke belofte van het kruis, van het evangelie. En David begreep dat al, David begreep dat de vergeving van zonden gepaard gaat met de verlossing van de leugens. Welzalig de mens die dat begrijpt, want hij is degene die niet blijft hangen in de oude mens. Want het werk van God is dat de oude mens verdwijnt en de nieuwe mens, de mens bij wie er geen bedrog is in de geest, tot leven komt.
Het oude en het nieuwe testament staan niet ver van elkaar, in beide kunnen we het verlangen van God lezen. En God verlangt naar mensen die weten dat ze vergeven zijn en dat ze gereinigd zijn in hun geest. Niet langer hoeven ze meer te mokken over het slecht dat ze altijd doen, ze blijven niet vast houden aan de oude mens. Welzalig de mens die het nieuwe leven dat ze hebben ontvangen omarmt, zij leven werkelijk een bevrijd leven.