‘maar’ een schepping

Romeinen 9

20 Maar, o mens, wie bent u toch dat u God tegenspreekt? Zal ook het maaksel tegen hem die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt u mij zó gemaakt? 21 Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp klei het ene voorwerp tot een eervol, het andere tot een oneervol voorwerp te maken? (Romeinen 9:20-21)

De wereld kan het maar niet accepteren dat we ‘maar’ een schepping zijn. Al zijn we dan aan de top van de ladder, toch is de Schepper nog boven ons. Het hart dat in de mens was ten tijde van de toren van Babel, dat hart is nog steeds in de mens.

De kerkleraar Augustinus had eens een verhaal:

Op een dag wandelde hij langs het strand en liep te peinzen over het mysterie van de H. Drievuldigheid. Toen zag hij een jongetje dat een kuiltje had gegraven en met een schelp bezig was water uit de zee in dit kuiltje te scheppen. “Wat doe je daar?” vroeg de bisschop. “O” zei het jongetje, “u ziet toch dat ik bezig ben de zee in dit kuiltje te scheppen”. “Dat zal wel moeilijk gaan”, antwoordde Augustinus, “die grote zee in dat klein kuiltje”. – “juist”, zei het jongetje, “dat kan ook niet”, evenmin als uw klein mensenverstand het mysterie van de eeuwige God kan bevatten”.

Het illustreert zo sterk onze positie. De Schepper die alles heeft gemaakt, alles heeft gevormd en op zijn plek heeft gezet, zouden we daar boven uit kunnen groeien? Dat is wat de duivel wilde doen en dat is wat de mens vandaag de dag nog steeds wil doen.

De vragen die we stellen, het leven dat we leven, proberen we er God niet mee te kleineren? Paulus heeft het over de vraag: ‘Waarom hebt u mij  gemaakt?’ Realiseren wij ons dat we daarmee God ter verantwoording roepen over ons leven? God zal in Zijn liefde antwoorden, maar dat is niet de boodschap van Paulus. De boodschap is dat wij onze plek moeten weten.

We kunnen zoveel bereiken in het leven, de ontwikkelingen gaan zo snel. Maar betekent dat, dat we zonder God kunnen leven, dat we onze eigen boontjes wel kunnen doppen? Want een leven waarin we op eigen voeten denken te staan is ook een leven waarmee we God proberen te kleineren. Een leven waarin we niet in afhankelijkheid van God willen wandelen maar zelf willen bepalen hoe ons leven eruit ziet, is onszelf onze eigen God maken.

O mens, wie denken wij dat we zijn? En dat is de vraag die we onszelf moeten stellen.

5 wat is dan de sterveling, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U naar hem omziet? (Psalm 8:5)

Kunnen wij met een eerlijk hart het David nazeggen: ‘Wie ben ik dat U aan mij denkt?’ Het is God die ons lief heeft en daar moeten wij op vertrouwen. En zo moeten wij leven, uit afhankelijkheid en dankbaarheid dat God ons heeft geschapen en voor ons zorgt.

This entry was posted in 19 Psalmen, 45 Romeinen. Bookmark the permalink.