1 Hierna zag ik vier engelen staan op de vier hoeken van de aarde. Zij hielden de vier winden van de aarde tegen, opdat er geen wind zou waaien op de aarde, of op de zee of tegen enige boom. 2 En ik zag een andere engel opkomen van waar de zon opgaat, met het zegel van de levende God. En hij riep met luide stem tegen de vier engelen aan wie het gegeven was de aarde en de zee schade toe te brengen, 3 en zei: Breng geen schade toe aan de aarde, en ook niet aan de zee en de bomen, totdat wij de dienaren van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben. (Openbaring 7:1-3)
In het vorige hoofdstuk hebben we gezien hoe Jezus de zegels opende en daarmee grote rampen naar de aarde stuurde. In dit hoofdstuk worden wij er op gewezen dat God ons echt niet is vergeten. Wij worden niet met de wereld over een kam gestreken.
Er staan engelen klaar om nog meer schade toe te brengen op aarde. Maar er komt een engel met een andere taak die even een pauze inlast. Hij heeft het zegel van de levende God bij zich. Het zegel dat zegt: ‘jij bent van mij, ik laat je nooit gaan.’ Dit zegel komt op het voorhoofd, een prominente plek die gezien kan worden door iedereen.
4 En ik hoorde het aantal van hen die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren er verzegeld uit alle stammen van de Israëlieten. (Openbaring 7:4)
Dit zegel is voor Israël. Uit Israël worden er 144.000 verzegeld met deze zegel van God. Dit zegel zal er niet ongevraagd op worden geplakt, het zullen joden zijn die echt God dienen. Joden die het waardig zijn deze zegel te ontvangen. Maar we moeten dit zeker niet verwarren met de heidenen die christen zijn geworden.
Ook dit is er voor ons geschreven, een gedeelte waar waarschijnlijk niet vaak uit gepreekt wordt. Uit elke stam worden er 12.000 verzegeld. Of dit een symbolisch getal of een letterlijk getal is, weet ik niet. Het zou kunnen dat het net zo is als beschreven in hoofdstuk 6, dat de zielen moesten wachten tot het aantal zijn volheid bereikt heeft.
Maar wat ik wel weet is dat in Gods koninkrijk Israël een centrale plaats heeft. God is Zijn beloften aan Abraham en zijn nakomelingen niet vergeten. God vecht nog altijd voor Zijn oogappel. Zij zijn degene geweest die als eersten konden weten van de grote dag die gaat komen, door de profeten geprofeteerd.
Dat zij worden verzegeld is de vervulling van Gods beloften aan Abraham en zijn nakomelingen. God laat zien dat Hij ze niet is vergeten, Hij is nog steeds bezig met Zijn volk. In Zijn plan die Hij hier ontvouwt is er ruimte voor de redding van Israël. De vier engelen moesten nog even wachten totdat dit zekerheid is.
Uit elke stam worden er 12.000 verzegeld, Gods liefde die nog steeds brand voor wat Hij begon met Abraham. God laat niet gaan wat Zijn begon. Wat een vrede mag er in ons hart leven als wij dit geloven/vertrouwen. God laat niet gaan wat Zijn hand begon.
5 Uit de stam Juda waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Ruben waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Gad waren er twaalfduizend verzegeld, 6 uit de stam Aser waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Naftali waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Manasse waren er twaalfduizend verzegeld, 7 uit de stam Simeon waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Levi waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Issaschar waren er twaalfduizend verzegeld, 8 uit de stam Zebulon waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Jozef waren er twaalfduizend verzegeld, en uit de stam Benjamin waren er twaalfduizend verzegeld. (Openbaring 7:5-8)