1 Toen nu de Heere merkte dat de Farizeeën gehoord hadden dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes 2 – hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar Zijn discipelen – 3 verliet Hij Judea en vertrok Hij weer naar Galilea. (Johannes 4:1-3)
Jezus is eigenlijk (bijna) nooit de confrontatie aangegaan met de geestelijke leiders over Zijn persoon. Zelfs tot op het laatste moment dat Hij voor Pilatus staat, doet Hij Zijn mond niet open. Verschillende keren hebben de geestelijke leiders Jezus uitgedaagd, maar elke keer was Zijn antwoord mysterieus, vaak verwijzend naar Zijn kruis. (‘3 dagen weer opbouw’, ‘Jona’)
In deze wereld schijnt het zo te zijn dat wij ons moeten bewijzen. Zo’n stap die Jezus hier doet door een confrontatie uit de weg te gaan wordt gezien als lafhartig. We staan ons mannetje niet en daarom lopen we weg. Maar voor Jezus is dit anders. Jezus hoeft zich niet te bewijzen in confrontaties, Hij hoeft er niet voor te zorgen dat de publieke opinie goed over Hem blijft denken.
Jezus heeft namelijk iemand achter Hem staan die het bewijs is dat Hij van boven komt. De Vader zelf is het bewijs dat Hij Zijn Zoon is. Jezus hoeft Zijn best niet te doen om het gevoel te houden dat Hij echt door God gezonden is en echt Zijn Zoon is. Hij is Zijn zoon en dat weet Hij en dat is alles wat Hij hoeft te weten.
Deze wereld is net als de kippen wereld. Elke keer vechten de hanen weer om wie de sterkste is, zo vechten wij in deze wereld verbaal om wie de sterkste is. Maar Jezus doet daar niet aan mee om dat het niet nodig is. God is Zijn bewijs, God is Zijn kracht, dat hoeft Hij niet te bewijzen, het is zo.
Deze stap die Jezus hier doet is geen stap van zwakte, maar een stap waarin Hij weet dat God Zijn Vader is.