1 Een psalm van David, voor de koorleider, bij snarenspel, op ‘De achtste’.
2 HEERE, straf mij niet in Uw toorn,
bestraf mij niet in Uw grimmigheid!
3 Wees mij genadig, HEERE, want ik ben verzwakt,
genees mij, HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt. (Psalm 6:1-3)
Voor iemand die God oprecht wil dienen is zonden een verschrikking. Helaas leven we in een tijd waar zonden omarmt worden. Ze zijn onderdeel geworden van het leven en we hebben dat ook nog eens geaccepteerd als de normaalste zaak van de wereld. Natuurlijk zijn er zonden waarvan we vinden dat ze echt niet door de beugel kunnen, maar daar hebben we zelf vaak geen last van.
David roept het uit naar God dat Hij hem niet zal straffen in Zijn toorn. Heeft David hier dan wel een goed godsbeeld of is het misschien veranderd in het nieuwe testament door het werk van Jezus? David doet een beroep op de genade van God want hij voelt zich verzwakt door de zonden in zijn leven.
En dat is wat er ook moet gebeuren in ons leven. De zonden in ons leven moeten effect hebben, ze moeten ons zwak maken en ons een afkeer geven tegen de leugen in de wereld. We moeten ziek worden van wat we fout hebben gedaan, we moeten verlangen naar een verlossing van deze zonden. En dat is wat David doet in dit gebed. Hij doet een beroep op de genade van God.
En dat is helemaal niet veranderd in het nieuwe testament. Het werk van Jezus is juist een antwoord op dit gebed. Het is de genade van God die werd geopenbaard aan het kruis, maar het is een antwoord op een verlangen om die genade. Maar vele christenen hebben die genade aangenomen zonder dat ziek werden van de zonden, zonder dat ze werkelijk verlangden naar die genade. God haat zonden en dat doet Hij nu nog steeds.
Laten we verlangen naar de genade van God, laten we verlangen naar het kruis in ons leven. Want dan hebben we hetzelfde verlangen dat David heeft in deze psalm.