11 Want als ik onrecht doe en iets gedaan heb wat de dood verdient, weiger ik niet te sterven; maar als er niets waar is van dat waarvan zij mij beschuldigen, kan niemand mij bij wijze van gunst aan hen uitleveren. Ik beroep mij op de keizer! 12 Toen antwoordde Festus, nadat hij met de raad gesproken had: U hebt u op de keizer beroepen? U zult naar de keizer gaan. 13 En toen er enkele dagen voorbijgegaan waren, kwamen koning Agrippa en Bernice in Caesarea aan om Festus te begroeten. 14 En toen zij daar verscheidene dagen doorbrachten, vertelde Festus de koning de zaken met betrekking tot Paulus en zei: Er is hier een man die door Felix als gevangene is achtergelaten, 15 om wie, toen ik in Jeruzalem was, de overpriesters en de oudsten van de Joden voor mij verschenen om zijn veroordeling te vragen. 16 Ik antwoordde hun dat de Romeinen niet de gewoonte hebben, bij wijze van gunst een mens tot de dood over te leveren, voordat de beschuldigde tegenover de beschuldigers heeft gestaan en gelegenheid gekregen heeft om zich te verdedigen tegen de beschuldiging. 17 Toen zij dan gezamenlijk hier gekomen waren, gunde ik mijzelf geen uitstel, maar ik ging de dag daarna op de rechterstoel zitten en gaf bevel de man voor te leiden. 18 De beschuldigers brachten echter, toen zij hier stonden, tegen hem geen beschuldiging naar voren over de dingen die ik vermoedde; 19 maar zij hadden met hem enkele geschilpunten over hun eigen godsdienst en over een zekere Jezus, die gestorven was, maar van wie Paulus beweerde dat Hij leeft. 20 En omdat ik in twijfel was over wat ik met het onderzoek van deze zaak aan moest, vroeg ik of hij naar Jeruzalem wilde gaan om daar over die dingen geoordeeld te worden. 21 En nadat Paulus zich beroepen had op zijn recht om in hechtenis te blijven totdat de verheven keizer van zijn zaak kennis zou kunnen nemen, gaf ik opdracht hem in hechtenis te houden totdat ik hem naar de keizer zou sturen. 22 En Agrippa zei tegen Festus: Ik zou die man ook zelf wel willen horen. En hij zei: Morgen zult u hem horen. (Handelingen 25:11-22)
Het lijkt er wel een beetje op alsof Festus zichzelf probeert te excuseren. Want dat Paulus het zover laat komen dat moet hem toch dwars zitten. Want diep van binnen weet hij ook wel dat het allemaal een spelletje is dat ze aan het spelen zijn. En nu doet hij alsof hij oprecht was in wat hij deed, alsof hij geen enkele valse motieven had. Zijn reactie is een soort mix van angst voor de hoge woorden van Paulus en schuldgevoel voor het spelletje dat hij aan het spelen was.
Maar voor Paulus is het duidelijk, er is geen uitzicht meer, het zal een langdurig politiek spelletje blijven en daar wil hij niet het onderwerp van zijn. Het is alsof Pauls even het spelletje meespeelt en niet langer de speelbal is. Want als Romein heb je het recht om je te beroepen op de Keizer, als je het idee hebt dat je geen recht wordt gedaan dan is er altijd een weg naar de ‘hoogste’ autoriteit.
Nog even spelen ze een spelletje en geeft Festus koning Agrippa de mogelijkheid om ook naar Paulus te luisteren en een oordeel te vellen. Maar eigenlijk is het al duidelijk, Paulus heeft niets verkeerds gedaan en zou al die tijd onterecht hebben vast gezeten.
Eigenlijk is dit spelletje nog steeds de normale gang van zaken en misschien is het zelfs erger geworden. Denk aan al die reality tv series, het is allemaal een façade waar we niets mee bereiken, het leven draait meer om wat we zouden willen zijn dan wie we werkelijk zijn. Denk aan alle sociale media, we werken zo hard aan hoe we willen overkomen dat we vergeten wie we werkelijk zijn.
We moeten ons verre houden van dit spelletje, laten we zijn wie we werkelijk zijn. Kinderen van God die naar Zijn beeld geschapen. Laten we ons daar op richten, de kern van ons bestaan in de aanwezigheid van God. Dan hoeven we niet zo moeilijk te doen, dan worden we niet zo snel gekwetst want we weten dat we in de armen van de Vader mogen zijn.