13 Want rampen, niet te tellen, hebben mij omvangen;
mijn ongerechtigheden hebben mij getroffen,
en ik heb ze niet kunnen overzien.
Zij zijn machtig veel meer dan de haren van mijn hoofd,
en mijn hart heeft mij verlaten.
14 Laat het U behagen, HEERE, mij te redden;
HEERE, kom mij spoedig te hulp. (Psalm 40:13-14)
Soms doen we als reformatorische christenen zo moeilijk over wat God allemaal wel of niet doet. Hij zou niet meer zoveel aan genezingen doen, profetieën zijn helemaal uit de boze. En zo hebben we als christenen God vertelt wat Hij allemaal wel of niet mag doen.
Hier vertelt David over zijn problemen, zijn beschrijving is niet mals. Hij zit diep in de put. Maar zijn gebed in vers 14 is toch net even iets anders dan dat wij zouden. Want wij zouden zeggen tegen God dat als Hij het leuk vindt mag Hij ons helpen, alleen als Hij er echt zin in heeft.
Maar David draait het om, hij zegt eigenlijk tegen God dat hij weet dat het God zal behagen, dat God er niet zo moeilijk over doet. Want dat doen wij wel. Het behaagt God namelijk om te genezen, Hij schept er vreugde in om nog steeds in ons leven te spreken. Hij wil juist bij ons leven betrokken zijn.
Elk gebed dat uitgaat van de gedachte dat we God lastig vallen, is een gebed zonder geloof. Want dan hebben we er geen enkel vertrouwen in dat God ook maar wil luisteren naar wat wij Hem vragen. Het is geen last voor God om naar jou te luisteren, het maakt Hem zelfs blij. En zo mogen wij voor Zijn troon komen, zo mogen wij bidden.
Dat is een gebed in geloof, God ik weet dat het u behaagt om mij te redden. Dat is waarom U onze God bent, dank U.