21 Ik ontdek dus deze wet in mij: als ik het goede wil doen, is het kwade dicht bij mij. 22 Want naar de innerlijke mens verheug ik mij in de wet van God. 23 Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die tegen de wet van mijn verstand strijd voert en mij tot gevangene maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is. 24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood? 25 Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere. 26 Zo dien ik dan zelf wel met het verstand de wet van God, maar met het vlees de wet van de zonde. (Romeinen 7:20-26)
Dit geldt niet voor iemand die in de wereld leeft. Diegene die in de wereld leeft, heeft niet zozeer een probleem met wat zonden. Als het algemeen geaccepteerd is waarom zouden we ons er schuldig over voelen. De mens in de wereld zal zich niet verheugen in de wet van God. Dit gaat om iemand die inziet dat Gods verlangen goed is en werkelijk de weg zoals wij zouden moeten wandelen.
Maar in eerdere overdenkingen is al aangegeven dat dit ook niet een beschrijving van elke christen is, althans dat zou niet zo moeten zijn. Paulus beschrijft niet hier de positie als wij wederom geboren zijn. Want dan zouden de hoofdstukken hiervoor en hierna niet langer relevant meer zijn.
De ellendige mens die Paulus hier beschrijft is een mens die vastzit tussen het vlees en het heilige verlangen om God te dienen. En allemaal moeten we op deze plek komen, dat we het uitroepen naar God: ‘help, ik wil hier uit.’ Maar wij hebben ons neergelegd bij deze positie, wij voelen ons comfortabel in deze tweespalt. Wij doen geen moeite meer, het verlangen naar heiliging is alleen maar wat theologische woorden.
Vers 24 is aan de ene kant een vers waarmee wij in gebed het uitroepen naar God. Een vers waarin wij ons niet langer willen neerleggen bij de situatie, maar erkennen dat dit niet de weg is voor ons leven. En tegelijk zit dit vers vol met ironie.
Paulus wist het antwoord allang toen hij deze verzen schreef. Het is een vers dat gelijk staat aan: ‘dood waar is uw prikkel’. Aan de ene kant de dood zo serieus en zo onvermijdelijk, aan de andere kant de prikkel die eigenlijk nergens toe doet. Dat is de ironie, God overstijgt alles, ook de zonde en de dood. Wij zijn alleen gelimiteerd door ons geloof, hoe groot is God in ons leven?
En als we bij de pakken neer gaan zitten dan is God helemaal niet zo groot. Dan is het vlees veel mooier in ons leven.
Vers 25 begint eigenlijk al met het antwoord, Paulus begint God te danken door Jezus Christus. Maar dat kan nog steeds twee dingen betekenen. Of God heeft een oplossing aangedragen zodat we verlost kunnen zijn of het boeit God niet meer zoveel of wij zondigen of niet. En voor alle twee zouden we God kunnen danken, maar het hangt er van af, hoe je naar deze verzen wil kijken.