7 Uw troon, o God, bestaat eeuwig en altijd;
de scepter van Uw Koninkrijk is een scepter van rechtvaardigheid. (Psalm 45:7)
Het gaat in het koninkrijk van God niet om een naam die wij maken. Jezus heeft het vaak tegen de discipelen gezegd, ze moeten de trots naast hen neerleggen. Ze moeten als kleine kinderen het koninkrijk van God ingaan. Want bij kleine kinderen gaat het niet om het kind zelf, het gaat om wat het kind doet. En dat is het koninkrijk van God, de praktijk van hoe wij met God wandelen.
Als we dan in dit vers het woord ‘troon’ lezen, moeten we goed begrijpen dat dit niet gaat om de status van God. Hoe graag we dat er ook in willen stoppen, de troon van God staat niet voor Zijn macht, het staat voor Zijn leiding geven. De manier waarop Hij ons leven leidt, de manier waarop Hij ons dient als een koning. We willen het zo graag statisch maken, alsof God op een troon zit en wij voor Hem moeten buigen. Het doet Hem tekort, het maakt van God een afgod.
De troon van God staat voor wat Hij doet in deze wereld, met ons leven. De scepter van Zijn koninkrijk is de scepter van rechtvaardigheid. Zijn beslissingen die Hij maakt, de werken die Hij doet, het is alles rechtvaardig. God is niet bezig om Zichzelf een status te geven waarin Hij de God is en wij Hem slaafs moeten dienen. God zit op Zijn troon om ons lief te hebben, om ons te leiden als een koning.
En daarom is God zo blij met David als koning, want David was een koning zoals het hart van de Vader ook was. Hij regeerde omdat hij het volk lief had en zo regeert God ook, zo is de troon van God ook klaar om ons Zijn liefde te geven. Het gaat God echt niet om de titel, “God”. Hij heeft ons geschapen, Hij is nu eenmaal God, wij hebben er een spelletje van gemaakt, wij maken van Hem een afgod.
Zijn troon staat voor eeuwig omdat Hij een koning zoals het hoort. En Zijn scepter is de scepter van Zijn rechtvaardigheid. En daar mogen we op vertrouwen. Zoals het volk op David kon vertrouwen mogen wij ook op God vertrouwen.