8 Ten slotte, wees allen eensgezind, vol medeleven, heb de broeders lief, wees barmhartig en vriendelijk. 9 Vergeld geen kwaad met kwaad of laster met laster, maar zegen daarentegen, omdat u weet dat u daartoe geroepen bent, opdat u zegen zult beërven. (1 Petrus 3:8-9)
Het was David die een loflied zong op de wetten die God had gegeven. Hij vond niets leuker dan het lezen van die wetten. Kunnen wij ons dat indenken, lezen wij deze oproep van Petrus ook zo? Springt ons hart ook op van blijdschap bij het horen van deze woorden waarin we worden opgeroepen om lief te hebben, barmhartig te zijn?
Stel je eens voor dat we in onze gemeente ons allemaal vol vreugde houden aan deze verzen. Je zou je erg thuis voelen in de gemeente, je bent je er van bewust dat het een veilige plek is waar mensen om je geven. Je hoeft geen muur op te bouwen om jezelf te beschermen. Je weet dat mensen geen kwaad over te spreken, je weet dat mensen het beste met je voor hebben.
Is dat niet een ideaal beeld waar we allemaal onderdeel van willen zijn? Het probleem is dat als we deze verzen lezen we onszelf geconfronteerd voelen met ons eigen handel en wandel. We voelen de druk op ons leven omdat het zover van de werkelijkheid van ons leven lijkt af te staan. En misschien staat het nog wel verder van de werkelijkheid in onze gemeente.
Maar zolang God er nog in gelooft, zolang Hij nog Zijn verlangen van een gemeente die in deze liefde wandelt aan ons doorgeeft, moeten wij er ook in geloven. En als wij dezelfde hoop hebben als God die heeft dan kunnen wij met David vol vreugde verlangen naar de werkelijkheid van deze verzen.
Het is mogelijk, God heeft hoop, God heeft nog steeds het verlangen naar een gemeente die wandelt in deze werkelijkheid. En wij mogen ook vol vreugde lezen dat deze opdracht een mooie opdracht is. Het is een opdracht die ons sterk maakt, die ons in liefde met elkaar laat wandelen. Een opdracht die ons op een goede plek zet en niet op een lastige plek.