33 Maar een Samaritaan die op reis was, kwam in zijn buurt, en toen hij hem zag, was hij met innerlijke ontferming bewogen. 34 En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden en goot er olie en wijn op. Hij tilde hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem. 35 En toen hij de volgende dag wegging, haalde hij twee penningen tevoorschijn, en hij gaf ze aan de waard en zei tegen hem: Zorg voor hem, en wat u verder aan kosten maakt, zal ik u geven als ik terugkom. (Lukas 10:33-35)
Deze overdenking bouwt verder op de vorige overdenking, waar het gedrag van de priester en de Leviet is uitgelegd. Jezus vertelt dit verhaal om de zelf rechtvaardiging van de wetgeleerde aan te pakken, niet om de priester of de Leviet in een slecht daglicht te zetten. Zij hebben op religieus gebied schijnbaar het recht om deze man te laten te liggen, om te voorkomen dat ze zichzelf verontreinigen.
Nu komt er een Samaritaan aan. De Samaritanen en Joden leefden niet echt als vrienden of buren naast elkaar. Jezus was even daarvoor nog geweigerd in een Samaritaanse dorp. De joden zien de Samaritanen namelijk zowel geestelijk en lichamelijk als halfbloedjes. Ze zijn dus niet echt vriendelijk voor elkaar en ze willen elkaar niet accepteren als gelijkwaardig.
Deze Samaritaan heeft geen enkele reden om deze man te helpen, het zijn vijanden. Ze zijn verre van naasten van elkaar. Ook hier zouden de hoorders van Jezus begrijpen dat deze man zou doorlopen. En dan komt de boodschap, want deze man loopt niet door, deze Samaritaanse man stopt om deze halfdode man te helpen. Ook al heeft hij nog zoveel redenen om niet te stoppen en te helpen, ook al lijkt deze Samaritaanse man verre van een buurman of naaste, toch stopt hij en is hij met ontferming bewogen.
En dat is de boodschap die Jezus wil uitdragen naar deze wetgeleerde. Hij wil weten wanneer iemand zijn naaste is omdat hij er van overtuigd is dat hij zijn naaste wel degelijk lief heeft. Maar deze Samaritaan had nog minder redenen om deze halfdode man als zijn naaste te beschouwen dan de priester of de Leviet, want dat zou die wetgeleerde omgekeerd ook niet hebben gedaan.
En toch was het deze man die stilstond en met ontferming bewogen was. De boodschap hier is niet dat we ons gaan afvragen wie onze naaste is, want dat is wat deze wetgeleerde ging doen. Deze Samaritaanse man dacht er niet bij na, wie zijn naaste was, hij ging gewoon de naaste zijn. En dat is de boodschap, de wetgeleerde moet naar het hart van de wet de kijken.
We kunnen de wet altijd voor ons karretje spannen zoals we zelf willen. We kunnen de bijbel gebruiken om onszelf te rechtvaardigen hoe wij dat willen. Maar we moeten leren het hart van de bijbel te lezen. Het verlangen van God in de wetten leren zien, niet de regel.