Twee dagen geleden haalde ik de tekst aan dat de Vader verlangt naar aanbidders in Geest en Waarheid. (Johannes 4) Het feit dat de Vader verlangt is al een openbaring op zich. Als we dit realiseren voor ons eigen leven dan zal ons geloof een heel ander karakter krijgen. Vraag je maar eens af wat het geloof nu eigenlijk voor je betekent.
We kunnen leven in een geloof waarin God, God is en we Hem moeten dienen in ons leven. Als we Jezus aan hebben genomen dan gaan we naar de hemel, zo niet dan gaan we naar de hel. En zo leven we ons geloof en geven dit cultureel vorm. In het ene land doen ze het zo en in het andere land doen ze het weer anders.
Maar God heeft een plan een verlangen. En wij zijn onderdeel van dit verlangen, wij staan daar niet buiten. In het oude testament kunnen we al vaak over de Israelieten lezen dat God zegt: “Dan ben ik jullie God en zijn jullie mijn mensen.” of “Noem mij niet meer heer of meester maar noem mij echtgenoot.” Het zijn de verlangens van God voor ons leven.
In het boek Efeze laat God zien dat Hij een plan heeft met ons leven. Voor dat de aarde geschapen was, dacht Hij al aan ons en had Hij het plan om ons een mooi en heilig leven te laten leven. God had al het verlangen voor ons leven om in de volheid te leven. Al de overdenkingen die ik schrijf over het in de volheid leven is niet iets wat wij moeten bereiken, het is het verlangen van God. God is met ons en geeft ons de kracht om het te doen.
De Vader verlangt naar groei in ons leven, naar perfectie in ons leven. Niet als een last, maar een lust. En in Jezus heeft de Vader dat laten zien. Door het zenden van Jezus heeft de Vader laten zien hoe diep Zijn verlangen is om met ons te leven. Hoe diep Zijn verlangen is dat we in Zijn koninkrijk leven. Dit is de liefde van God.
En dan veranderd ons geloof. Wow, God verlangt naar mij, de Vader verlangt er naar dat mijn leven puur en heilig is. Wat een God, wat een liefde. “Vader ik hou van U, omdat U zoveel van mij houdt en dat U zoveel naar mij verlangt. Vader dank U dat mijn leven in Uw armen is en dat ik niets te vrezen heb.”