5 Ik zei: HEERE, wees mij genadig;
genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd. (Psalm 41:5)
Als reformatorische christenen hebben we vaak onze mond vol van het idee dat wij heel slecht zijn. En hoe slechter wij ons voelen hoe beter we voor Gods troon zullen staan. En hoe vromer we dit zeggen, hoe meer we het geloven. En ook al is de gedachte over ons zondige bestaan het begin van een leven in Jezus, het is niet de basis van onze redding.
Want wat wij missen in dit stukje is wat David wel heeft in dit vers. Want Hij roept de genade van God aan omdat hij weet dat hij heeft gezondigd, tot zover gaan wij daar grotendeels in mee. Maar dan is er een verlangen dat er bij komt en dat is de genezing van zijn ziel. En dat gedeelte is wat wij missen als reformatorische christenen. Wij blijven hangen in die vrome schuld, wij slaan onszelf er elke keer weer mee tegen het hoofd. En sommigen doen dat met veel plezier, maar dat is niet het evangelie.
David roept de Heere aan om Zijn genade te ontvangen, hij verlangt dat de Heere komt met Zijn verzoening. Maar die genade en verzoening doet nog veel meer voor David. Want hij verlangt er naar dat zijn ziel wordt genezen, dat hij wordt bevrijd van die schuld.
Want zonden is ook een ziekte, het vernietigd ons leven, het maakt kapot wat ons lief is. We willen het niet doen en toch doen we het. En van die ziekte wil God ons genezen, het bloed van Jezus heeft daarom gevloeid.
Dus als wij doorgaan met onze vrome schuld, dan kiezen we er voor om ziek te blijven. Maar als wij dit gebed gaan bidden net als David, dan zal er verlossing zijn. Echte genezing.