20 Zodra Martha dan hoorde dat Jezus kwam, ging zij Hem tegemoet, maar Maria bleef in huis zitten. 21 Martha nu zei tegen Jezus: Heere, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn, 22 maar ook nu weet ik dat God U alles wat U van God vraagt, geven zal. 23 Jezus zei tegen haar: Uw broer zal weer opstaan. 24 Martha zei tegen Hem: Ik weet dat hij zal opstaan bij de opstanding op de laatste dag. (Johannes 11:20-24)
Het geloof van Martha houdt ergens op, ze kon wel geloven dat Jezus Lazarus had kunnen genezen zodat hij niet zou zijn overleden. Wat ze niet kon bedenken en dus ook niet wilde geloven is dat God alle macht heeft in de hemel en op aarde.
Vers 22 is dus ook geen uitspraak van geloof. Ook al erkent ze in dit vers dat Jezus alles kan doen wat Zijn hart begeert, in vers 24 laat ze weten dat ze geen mogelijkheid ziet dat Lazarus nu nog tot leven kan komen. Vers 24 had juist een bevestiging moeten zijn van de uitspraak in vers 22, waaruit haar geloof zou blijken.
26 En Hij zei tegen hen: Waarom bent u angstig, kleingelovigen? Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en er kwam een grote stilte. (Mattheus 8:26)
‘Ik geloof toch?’ Iedereen gelooft maar waarin en in welke mate. Dat wordt duidelijk op het moment dat we er voor staan. Martha en Maria staan hier voor de dood van hun broer, ze hebben geen hoop voor de toekomst. Hun geloof houdt op bij de dood.
Hoe groot is ons geloof, waar houdt ons geloof op? Bij vele christenen houdt het geloof op met het naar de hemel gaan. Alles waarvoor ze geloven is dat ze veilig in de hemel komen, maar er is geen geloof voor hier op aarde.
Het is goed om te kijken naar onze mate van geloof. Wat onze woorden vertellen kan het niet laten zien, maar wat onze daden vertellen over ons geloof laat de werkelijkheid zien. Vertrouwen wij in alles op God, is God werkelijk almachtig in ons leven?