20 Doe goed aan Sion, naar Uw welbehagen;
bouw de muren van Jeruzalem op.
21 Dan zult U vreugde vinden in offers van gerechtigheid,
in een brandoffer en een offer dat geheel verteerd wordt;
dan zal men jonge stieren offeren op Uw altaar. (Psalm 51:20-21)
Een aantal verzen hiervoor had David het er nog over dat God geen behagen had in offerande. En nu schildert hij een beeld van offers die worden gebracht in een gezegend en sterk Jeruzalem. Wat wil David nu eigenlijk, wil hij wel offers brengen of niet?
Het verhaal is iets gecompliceerder, de reden dat God geen offers wil is omdat het gaat om ons hart. God verlangt naar een hart dat er oprecht naar verlangt om rein te zijn. Mensen die het offer gebruiken om hun eigen geweten te sussen begrijpen dan niets van het offer. En voor hen zijn de voorgaande verzen van belang.
Deze verzen zijn voor mensen die de volgende stap al hebben genomen. Zij verlangen naar een omgeving waarin God werkelijk het middelpunt is. En daar zijn offers meer dan normaal, offers aan God uit liefde en verlangen naar Hem. Mensen die er naar verlangen dat niet alleen hun leven gezegend is, maar juist het leven van hun volk.
Het verlangen naar de collectieve zegeningen, niet langer wij die centraal zijn, onze zegeningen. Maar een Jeruzalem waar God wordt gekend, een plek waar offers worden gebracht omdat God werkelijk wordt verheerlijkt. Dit is een volwassen verlangen, een verlangen van een koning die God het centrum wil laten zijn van het leven van zijn volk.
Dan verlangen we naar kerkdiensten die in het teken staan van Jezus, waarin het niet meer gaat om onze ego en onze verlangens, maar om Jezus verheerlijkt in ons midden.