18 Want U vindt geen vreugde in offers, anders zou ik ze brengen;
in brandoffers schept U geen behagen.
19 De offers voor God zijn een gebroken geest;
een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet verachten. (Psalm 51:18-19)
Dit lijkt niet in lijn te zijn met wat de vorige overdenking beschreef over vers 18. Maar we moeten hier goed begrijpen dat David spreekt in beeldspraak. Hij gaat door op vers 18, waar hij heel duidelijk aangeeft dat God niet op zoek is naar offers. Het echte offer is als we met lege handen voor God komen.
De nadruk ligt niet op het offer, de nadruk ligt op het komen voor God. Denk aan Kain die voor God kwam met een offer, maar God kon het niet accepteren. Kain kwam bij God, maar kwam zonder verlangen, zonder een hart. En het was duidelijk dat God dat niet kon accepteren. Gods verlangen is naar echte mensen, ons hart en dat is het offer waar Hij naar verlangt.
En als we op die plek zijn, dan is het geen offer meer. Dicht bij God zijn, vol van verlangen zijn naar Zijn aanwezigheid is geen offer. Vers 19 is daarom ook geen echt offer, het is juist de bevrijding van een last. Een gebroken geeft, een verslagen hart, als we zo voor God komen is er de bevrijding, de vervulling van Gods liefde.
Het is geen offer om te erkennen dat we er een puinhoop van hebben gemaakt. Het is juist de bevrijding, een leven dat leeg is en door God gevuld kan worden. Het is geen offer om met lege handen voor God te verschijnen, het is geen offer om alles in dit leven achter te laten en bij God te zijn. God staat open armen om jou te ontvangen, niet je offers.