18 Want U vindt geen vreugde in offers, anders zou ik ze brengen;
in brandoffers schept U geen behagen. (Psalm 51:18)
David kwam op een punt waar veel christenen vandaag de dag nog niet achter zijn gekomen. Wij kijken naar het werk van Jezus als een brandoffer, Hij is dan gestorven voor onze zonden en wij mogen vergeven zijn. Lang leve de lol. Het bloedige verhaal van lammetjes die op een altaar gelegd moeten worden om voor onze zonden te betalen, vinden we achterhaald.
David had duidelijk een zonde began en de wet van Mozes heeft allerlei offers gegeven om te betalen voor die zonde. Jezus was nog niet aan het kruis gestorven, dus juist David zou moeten begrijpen dat het wel zo werkte. Juist door het offer worden mensen bewust van hun zonde en dat er ook echt betaald moet worden. Maar waarom is het voor David niet nodig?
Het gaat namelijk niet om het offer op zich, het gaat zelfs niet om het kruis op zich. Jezus hing daar niet omdat het kruis het centrale punt van het evangelie moest worden. Juist niet, het kruis is de poort naar de rest van het evangelie. Het leven dat wij mogen hebben na het kruis, dat is het evangelie, het leven in het koninkrijk van God.
En dat snapte David hier, hij begreep dat het niet om het offer gaat. Want dan was het makkelijk, snel even het brandoffer offeren en hij is van zijn zonde af. David begrijpt dat het om zijn hart gaat, om de diepte van het geestelijke leven. Daar was hij ziek geworden en dat moest gereinigd worden.
God is niet op zoek naar offers omdat Hij het lekker vindt ruiken. God is op zoek naar ons hart, het verlangen naar de reiniging door het bloed van Jezus.