17 Heere, open mijn lippen;
dan zal mijn mond Uw lof verkondigen. (Psalm 51:17)
Wie geeft jou het recht om God te prijzen, wie geeft jou het recht om christen te zijn? Het is niemand, werkelijk niemand anders dan de Heere alleen. Het is geen offer dat wij geven aan God, het is geen liefdadigheid vanuit ons dat we God prijzen. En wat we zeker niet doen is Gods liefde kopen met onze aanbidding.
David begreep dat hij elk recht had verspeelt om in de aanwezigheid van God te komen. Hij had geen kracht meer, geen moed meer om te zingen tot de eer van God. Er waren momenten geweest dat hij in zijn onschuld zijn harp had opgepakt terwijl hij bij de schapen was. Hij hoefde er niet over na te denken, hij zong gewoon tot eer van zijn God.
Nu kon het opeens niet meer, nu was het niet meer mogelijk, zijn geweten, zijn bezwaarde hart zat in de weg. Na alles wat hij gedaan had, hoe kon hij voor de troon van God verschijnen en Zijn eer verkondigen? En dat moeten we begrijpen, niet om ons een schuldgevoel aan te praten. Een leven tot eer van God raakt ons hele leven aan.
Alles in ons moet aangeraakt worden met die brandende houtskool zoals dat bij Jesaja gebeurde. Onze lippen moeten aangeraakt worden door Gods heiligheid. Wij moeten gereinigd worden van binnen en van buiten door de liefde van God, alles moet afgewassen worden, alles moet gereinigd worden door het heilige vuur om weer bij Hem voor de troon te kunnen komen.
We zijn het niet waard, er is niets in ons dat Hem kan dienen, maar we mogen wel alles geven en verlangen met het verlangen dat David hier heeft. Heere, open mijn lippen! Laat mijn leven vol lof zijn van Uw heerlijkheid.